Instrumenten

De flageolet: een 19de-eeuws blokfluitje

Lessen flageolet

De 'Académie de Woluwe-Saint-Lambert' start in september 2018 de cursus flageolet.

De flageolet is een blokfluitje met zes vingergaten, op een eigenaardige wijze gerangschikt: aan de voorkant van het instrument 4 gaten, aan de achterkant 2 duimgaten. Sommige modellen waren aanvankelijk bestemd om vogels in een kooi te leren zingen. Een spons, die in een verdikking van de aanblaasbuis (tussen het mondstuk en het labium) wordt geplaatst, maakt het mogelijk om de vochtigheid, gecreëerd door de adem van de muzikant, op te vangen en zo de gevolgen van de condensatie binnen het instrument te beperken. Er bestaan eveneens flageoletten met kleppen. Vanaf de eerste jaren van de 19de eeuw, kent de Franse flageolet een groot succes bij zowel de amateurs als professionele musici. Er worden talrijke methodes en de studies voor flageolet uitgegeven teneinde de liefhebbers te helpen hun eerste tonen te blazen of om de professionele muzikanten de mogelijkheid te bieden zich te vervolmaken. Zelfs de jeugdige Berlioz bespeelt dit instrument. Het is hoofdzakelijk op het gebied van de dansmuziek dat het instrument zich weet te onderscheiden, zelfs in die mate dat zijn naam met de quadrille werd geassocieerd. De flageolet wordt solo gebruikt, maar ook in duo’s of als onderdeel van kleine ensembles om de figuren van quadrilles, walsen en polka’s in te zetten. Zijn doordringende sonoriteit was een troef tijdens bals, want dit zorgde ervoor dat de melodie altijd goed kon gehoord worden door de dansers, ondanks het geroezemoes en het geluid van de voeten op de grond.


Er bestond ook een meer serieus repertorium waaronder studies, concertante duo’s en de gevarieerde thema's van Carnaud (rond 1835) en later, de caprices van Bousquet (1864). Onder de bekendste flageoletspelers, moet men Edmond Collinet vermelden, virtuoos in de dansorkesten en de ‘Théâtre des Variétés’ in Parijs.

De cornet à pistons

De cornet à pistons ontstaat in het begin van de Julimonarchie wanneer de bouwer Halary de natuurcornet voorziet van een vindingrijk mechanisme ontwikkeld in Duitsland zo’n vijftiental jaren voordien: de piston. De nieuwe cornet met 2 en later 3 pistons, interesseert al gauw jonge musici, cornettisten en trompettisten, allen gulzig naar nieuwigheden. In 1833, maakt de cornet à pistons grote indruk in het orkest van Musard. Tot de eerste spelers en pedagogen van dit instrument, behoren Collinet en Carnaud vader en zoon (deze waren in de eerste plaats flageoletspelers, een ander mode-instrument), maar vooral Dufresne en Forestier, solisten van de ‘Concerts Musard’ en auteurs van methodes en solo's. De cornet, bijgenaamd ‘de ziel van de quadrilles’, heerst over ‘guinguettes’ en publieke bals. Berlioz schrijft dat hij ‘het noodzakelijke solo-instrument is geworden voor contradansen, galops, airs met variaties en andere tweederangs composities’. Maar ondanks dat hij de sonoriteit van de cornet à pistons als vulgair beschouwt , schrijft deze geniale componist enkele mooie bladzijdes voor dit instrument zoals in de herziene versies van zijn Symphonie fantastique en zijn opera Les Troyens.

Dank zij de nieuwe mogelijkheden die de pistons bieden, vindt men de cornet in bals en salons, evenals in het operaorkest en het symfonisch orkest. De cornet à pistons wordt ook een essentieel onderdeel van de militaire muziek en de burgerlijke harmonieën en fanfares. Daarenboven beginnen componisten kamermuziek voor kopers te schrijven waarin de cornet een belangrijke rol speelt. In het midden van de 19de eeuw, is de cornet à pistons ‘universeel in gebruik genomen, vooral door de jongeren en de amateurmusici’. Het is trouwens voor deze dilettanten dat talrijke verzamelingen van dansen en arrangementen van airs voor één of meerdere cornetten of een ander bezettingen met cornet à pistons worden uitgegeven.

De cornet uit deze heroïsche tijden is voorzien van nauwe hulsventielen die men nu Stölzel-ventielen noemt, naar de naam van één van zijn uitvinders. Alhoewel ze geen volledige handigheid bieden en gebreken vertonen in de sonoriteit, zorgen deze pistons voor een onbetwistbare vooruitgang. Een courante praktijk in die tijd bestond erin wisseltonen te gebruiken om de tonaliteit van het instrument te wijzigen. In 1839 vindt Périnet een nieuw type pistons uit: de Périnet-piston. Deze maakt een snelle opgang en wordt al gauw het meest toegepaste mechanisme op alle koperen blaasinstrumenten.

De pianoforte: tafelpiano, vleugelpiano, girafpiano, buffet

De piano’s van nu bestaan nog maar uit twee hoofdvormen (de rechte piano en de vleugelpiano), maar in de periode van 150 jaar na de uitvinding van het instrument door Cristofori, was dit anders. Deze eerste piano's worden gemaakt door bouwers van klavecimbels, spinetten, clavicytheriums en klavichorden. Trouw aan hun traditie, hebben ze in de ontwikkelingsjaren van deze nieuwkomer geprobeerd om het mechanisme van Cristofori in te bouwen in allerlei vormen van klavierinstrumenten: de vleugelpiano erft dus de traditionele vorm van de klavecimbels, terwijl het clavicytherium zijn vorm zal geven aan de ‘girafpiano’. Enkel de spinetten met een vleugelvorm vinden geen tegenhanger in deze nieuwe instrumentenfamilie.

 

Het klavichord daarentegen, voorzien van dit nieuwe mechanisme, ligt aan de basis van een zeer belangrijk geslacht van instrumenten: de vierkante piano, later genoemd de tafelpiano. Deze piano was zeer populair bij particulieren die zijn lage kostprijs en de weinige plaats die hij innam, wisten de appreciëren. Talrijke iconografische bronnen getuigen van de aanwezigheid van deze tafelpiano's in bal- of concertenzalen, onderwijsinstellingen, en soms zelfs vereringsplaatsen. Maar dit instrument is vooral van groot historisch belang, aangezien het in de jaren 1800-1840 fungeerde als ‘laboratorium’ voor de pianobouwers. Wij moeten ons voorstellen dat onder de meer dan honderd brevetten die jaarlijks werden neergelegd in nog maar de stad Parijs, het grootste deel op dit instrumenttype werd ontwikkeld. Men zou, onder deze talrijke brevetten, o.a. de vilten van de hamers en de eerste gietijzeren versterkingen van de kaders kunnen vernoemen.

 

Het repertoire van Les Pantalons is waarschijnlijk veel gespeeld op grote namen zoals Broadwood, Sébastien et Jean-Baptiste Erard en Ignace Pleyel. De Engelse firma Broadwood dankt haar prestige en reputatie aan het technisch genie van haar stichter, John Broadwood (1732-1812). Zijn uitvindingen hebben geleid tot belangrijke verbeteringen aan het instrument en sommige daarvan hebben de pianotechniek grondig gewijzigd. De Franse klavierbouw kwam later op gang maar nam meteen alle vroegere verwezenlijkingen over en voegde er nieuwe aan toe. Sébastien Erard (1752-1831) integreerde het ‘double échappement’ waardoor het snel achter elkaar herhalen van dezelfde noot mogelijk werd. De Franse instrumenten vielen ook op door de elegantie van de versieringen: de bouwers volgen de laatste mode in de meubelbouw. De eerste instrumenten van Erard zijn in Empire stijl, na 1830 is de Louis-Philippe stijl aan zet. Dat de Franse instrumenten internationaal gegeerd waren bewijst de voorkeur van niet alleen Chopin maar ook Liszt en Kalkbrenner (beroemde pianodocent in Parijs en London en tevens medebestuurslid van de pianofabriek Pleyel & Co.).

De viool

‘Viool, het kleinste instrument van de strijkers, en van alle instrumenten de belangrijkste in de muziek voor groot orkest, want niet alleen voert men met hem twee essentiële partijen uit, maar ook nog de hoofdmelodie van instrumentale muziek voor groot orkest. Zijn vier snaren, waarvan de laatste met een metalen draad wordt bedekt, worden gestemd in sol, re, la, mi. […] In de symfonie en in de begeleidingen, ondersteunt de viool altijd het muzikaal discours; en als, om de effecten af te wisselen, hij even afstand doet van de macht van de harmonie, is het om meteen weer in heel zijn pracht te verschijnen. […] Door middel van de strijkstok die de snaren tot trilling brengt en er zelfs meerdere tegelijk laat spreken, verenigt hij de charme van de melodie met die van de akkoorden’. [P. Lichtenthal, Dictionnaire de musique, Paris, Troupenas, 1839]